Het CPB heeft op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën een evaluatie uitgevoerd van de fiscale regelingen rondom bedrijfsopvolging. Het gaat om de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregelingen (DSR). De BOR voorziet in een voorwaardelijke vrijstelling van de schenk- en erfbelasting en de DSR schuiven de heffing van inkomstenbelasting door naar de nieuwe eigenaar en naar een later moment. De vraag is in welke mate de huidige regelingen noodzakelijk, doeltreffend en doelmatig zijn.
Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)
De BOR is doeltreffend in de zin dat de erf- en schenkbelasting (vrijwel) geen gevaar meer vormen voor de continuïteit van ondernemingen. De BOR blijkt echter bij een substantieel deel van de overdrachten niet noodzakelijk, doordat er bij de erflaters, schenkers en/of verkrijgers voldoende vrije middelen aanwezig zijn om de belasting direct volledig te voldoen.
Niet alle onderdelen van de vrijstelling dragen bij aan het doel van continuïteit van de onderneming. De bezits- en voortzettingseis kunnen een onderneming minder flexibel maken. En de BOR kan ook worden toegepast in situaties waarin het eigendom van de onderneming wordt overgedragen zonder dat de oude en nieuwe eigenaar rechtstreeks betrokken zijn bij de onderneming of wanneer zij hier slechts een klein belang in hebben. Daarom kan overwogen worden om een grotere betrokkenheid bij en een economisch groter belang in de onderneming als voorwaarde voor de BOR te stellen.
De waarderingsfaciliteit in de BOR sluit aan bij het doel van continuïteit. De waarderingsfaciliteit zorgt ervoor dat de belastingheffing beter aansluit bij de waarde die de verkrijger daadwerkelijk aan de onderneming ontleent. Het afschaffen van de waarderingsfaciliteit zou een extra prikkel geven om laagrenderende ondernemingen te liquideren in plaats van voort te zetten, terwijl het doel van de BOR juist is om ondernemingen te continueren.
De vrijstelling goingconcernwaarde in de BOR is niet doelmatig. Uit de evaluatie blijkt dat de budgettaire kosten van deze vrijstelling onnodig hoog zijn. Men kan namelijk ook in gevallen waarbij er voldoende privémiddelen beschikbaar zijn voor het voldoen van de belasting gebruikmaken van de vrijstelling. In de meeste overige gevallen volstaat een betalingsregeling. De huidige effectieve belastingdruk bij schenkingen en erfenissen van ondernemingsvermogen is dankzij de BOR vergelijkbaar met die in andere EU-landen. Een positief neveneffect daarvan is dat het aantrekkelijker wordt voor ondernemers om in Nederland te (blijven) wonen. Dit effect is naar verwachting beperkt, omdat de vestigingskeuze van ondernemers van meer dan alleen de belastingdruk bij bedrijfsoverdrachten afhangt. Negatieve neveneffecten van de vrijstelling zijn de verstoring van concurrentie tussen ondernemers in Nederland en de toename van de vermogensongelijkheid binnen generaties.
Overwogen kan worden om de vrijstelling goingconcernwaarde in de BOR te laten vervallen en de bestaande betalingsregeling te verruimen. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet onderbouwd worden dat een ruimere betalingsregeling (zonder vrijstelling) onvoldoende zou zijn om het doel van continuïteit te bereiken.
De BOR gaat gepaard met hoge uitvoeringskosten. Door het grote financiële belang van de BOR hebben gebruikers een sterke prikkel om te voldoen aan de voorwaarden van de regeling. De regeling is complex en per overdracht moet de Belastingdienst vaststellen of aan de voorwaarden wordt voldaan. Daarom legt de regeling een relatief groot beslag op de hoogwaardige capaciteit van de Belastingdienst.
Doorschuifregelingen (DSR)
De doorschuifregelingen (DSR) zijn doeltreffend in het voorkomen dat de continuïteit van ondernemingen in gevaar komt door heffing van inkomstenbelasting. De doorschuifregelingen verschuiven het moment van belastingheffing naar een later moment, en nemen daarmee een mogelijke belemmering op het moment van overdracht volledig weg. De regelingen bereiken hiermee hun doel.
De noodzakelijkheid en doelmatigheid van de doorschuifregelingen kunnen nu niet kwantitatief worden getoetst. Dit komt doordat de omvang van de belastingclaim die wordt doorgeschoven niet bekend is. De Belastingdienst registreert bij een overdracht alleen of er een beroep gedaan wordt op de doorschuifregelingen, maar niet welk bedrag daarmee gemoeid is. Daarom kan niet worden getoetst in welke mate de doorgeschoven belasting had kunnen worden betaald op het moment van overdracht. De DSR zijn doelmatiger dan de BOR, doordat de belastingclaim bij de DSR wordt uitgesteld en deze bij de BOR wordt afgesteld.
Het verdient aanbeveling om het gebruik van de doorschuifregelingen beter te registeren en in aangiftes op te nemen. Een betere registratie van verkrijgingsprijzen geeft beleidsmakers een beter zicht op de omvang van ondernemingsvermogens en van de belastingclaim die hier nog op rust. Daarnaast zorgt het ook voor een meer robuuste belastingheffing.
Tip: De bedrijfsopvolgingsregelingen zijn politiek in beweging. Overweegt u overdracht in de komende jaren, ga dan nu al in gesprek met uw adviseur.
Bron: Accountantsportal