Het kabinet wil vanaf 2025 belasting gaan heffen over het werkelijk rendement in box 3. Het wordt een vermogensaanwasbelasting, waarbij jaarlijks belasting wordt geheven over de inkomsten (zoals rente, dividend, huur en pacht minus de kosten) en de waardeontwikkeling van vermogen (zoals koerswinst of koersverlies van aandelen en waardestijging of waardedaling van onroerend goed). Een recente brief aan de Tweede Kamer bevat hoofdlijnen en voorbeelden.
Voorbeeld vermogensaanwas aandelenbelegging
Een particulier heeft op 1 januari 10 aandelen in Z NV. Ieder aandeel is € 10 waard. De totale beginwaarde van het aandelenpakket is dus € 100.
Op 15 maart ontvangt de particulier een dividenduitkering van € 10. Dit zijn reguliere inkomsten.
Op 1 juli stort de particulier € 110 op zijn beleggingsrekening en koopt hiermee 10 aandelen in Z NV bij voor € 11 per aandeel. Dit is een storting van € 110. Op 15 september verkoopt hij 5 aandelen in Z NV voor € 12 per aandeel. Dit is een onttrekking van € 60.
Op 31 december heeft de particulier 15 aandelen in Z NV. Ieder aandeel is € 13 waard. De eindwaarde is dus € 195. Het verschil in de waarde van zijn aandelen op 31 december en 1 januari is € 95 (€ 195 - € 100). Om de vermogensaanwas te bereken moet dit verschil worden gecorrigeerd met de stortingen en onttrekkingen. Dus € 95, minus € 110 (stortingen) plus € 60 (onttrekkingen) leidt tot een vermogensaanwas van € 45.
De inkomsten (dividend) bedroegen € 10 en de vermogensmutatie bedraagt € 45. De totale inkomsten uit vermogen zijn € 55.
Onroerende zaken
Het rendement op onroerende zaken bestaat uit de jaarlijkse waardemutatie van de onroerende zaken en de reguliere inkomsten, zoals huur en pacht. In het coalitieakkoord is afgesproken om de waardeontwikkeling van onroerende zaken tijdelijk forfaitair te blijven belasten, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar een heffing op basis van werkelijk rendement. Ook in 2025 zijn de benodigde gegevens namelijk niet voldoende beschikbaar of geschikt om de waardeontwikkeling te belasten.
Vorderingen en schulden
De verschuldigde rente op vorderingen en schulden hoort tot het inkomen, net als waardemutaties die zich voordoen bij afwaardering, kwijtschelding of valutaverschillen. De verschuldigde rente is als positief inkomen belast bij de schuldeiser en als negatief inkomen aftrekbaar bij de schuldenaar. Een af- of opwaardering van een vordering leidt enkel bij de schuldeiser tot een vermogensmutatie. Kwijtschelding van een schuld heeft bij de schuldenaar tot gevolg dat sprake is van een positieve waardemutatie, welke bij de schuldeiser resulteert in een negatieve vermogensmutatie. Momenteel wordt nog onderzocht wanneer belastingheffing vanwege de kwijtschelding van de schuld tot onbedoelde effecten leidt en hoe dit kan worden voorkomen.
Overige vermogensbestanddelen
Ook wordt nog onderzocht hoe de belastingheffing over het werkelijke rendement bij de overige vermogensbestanddelen die nu in box 3 zitten, vormgegeven kan worden. Daarbij gaat het onder meer om verzekeringsproducten zoals kapitaal- en lijfrenteverzekeringen en rechten op periodieke uitkeringen, om overige bezittingen zoals contant geld, cryptovaluta, participaties in ondernemingen (die niet in box 1 vallen) en uitgeleend durfkapitaal.
Kosten
Het lijkt evenwichtig om ook de kosten die met de werkelijke inkomsten samenhangen in het nieuwe stelsel aftrekbaar te maken. Misbruik ligt op de loer. Daarom wordt onderzocht welke kosten eenduidig zijn toe te wijzen aan de inkomsten uit vermogen en waar een afbakening kan worden gemaakt naar kosten die als niet aftrekbaar zouden moeten worden beschouwd.
Verliesverrekening
In een stelsel op basis van werkelijk rendement is het mogelijk dat belastingplichtigen in sommige jaren verlies lijden in box 3. Dit betekent dat nagedacht moet worden over verliesverrekening. Wanneer een belastingplichtige bijvoorbeeld in jaar 1 een rendement heeft in box 3 van € 1.000 en in jaar 2 een verlies van € 2.000, zou zonder verliesverrekening in jaar 1 over € 1.000 worden geheven en in jaar 2 geen belasting worden geheven. Dit kan als onrechtvaardig worden ervaren omdat per saldo over deze twee jaren een verlies is geleden van € 1.000. Verliezen kunnen uitsluitend worden verrekend met de box 3 inkomsten uit andere jaren.
Heffingvrij vermogen, tarief en vrijstellingen
Over de hoogte van het heffingvrije bedrag moet nog besluitvorming plaatsvinden. Voor de vormgeving van het tarief zijn diverse opties bekeken zoals een vlaktaks of een progressief tarief. Ook hierover moet nog besluitvorming plaatsvinden. Een aantal bezittingen is momenteel vrijgesteld in box 3, al dan niet beperkt tot een bepaald bedrag. Het gaat bijvoorbeeld om natuurterreinen, bepaalde kapitaalverzekeringen of groene beleggingen. Het uitgangspunt bij de overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is dat de huidige vrijstellingen worden gehandhaafd, tenzij de overgang naar werkelijk rendement aanleiding geeft om een vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen.
Voorbeelden
Stel, er komt een nieuw stelsel op basis van werkelijk rendement met een heffingvrij inkomen van € 600 en eenzelfde vlak tarief van 31%. Deze twee getallen dienen enkel als voorbeeld om de werking van de heffing te illustreren. De werkelijke tarieven in het nieuwe stelsel moeten nog worden bepaald.
Voorbeeld: spaarder met 0% rendement
Omdat het rendement 0% is, is de spaarder geen belasting verschuldigd, ongeacht de omvang van zijn spaargeld.
Voorbeeld: belegger met 4% rendement
Bij een belegd vermogen van € 50.000 is het rendement € 2.000 en de belasting daarover € 434 (31% van (€ 2.000 minus € 600)).
Bij een belegd vermogen van € 100.000 is het rendement € 4.000 en de belasting daarover € 1.054 (31% van (€ 4.000 minus € 600().
Bij een belegd vermogen van € 1.000.000 is het rendement € 40.000 en de belasting daarover € 12.214 (31% van € 40.000 minus € 600).
Voorbeeld: belegger met 200% investering tegen 9% rendement en 100% schuld tegen 3% rente.
Bij investeringen van € 100.000 (a 9%) en schulden van € 50.000 (a 3%) is het nettorendement € 7.500 en de belasting daarover € 2.139 (31% van (€ 7.500 minus € 600)).
Bij investeringen van € 200.000 (a 9%) en schulden van € 100.000 (a 3%) is het nettorendement € 15.000 en de belasting daarover € 4.464 (31% van (€ 15.000 minus € 600)).
Bij investeringen van € 2.000.000 (a 9%) en schulden van € 1.000.000 (a 3%) is het nettorendement € 150.000 en de belasting daarover € 46.314 (31% van (€ 150.000 minus € 600)).